niet zo dicht bij de kust van het land der Cyclopen, noch erg ver |
weg, vol met bossen. Er leven ontelbare geiten omdat ze |
niet worden afgeschrikt door aanwezige mensen, terwijl er |
ook geen jagers op af komen, die ten koste van veel |
ontbering het bos in trekken en boven de bergen afstruinen. |
Veeteelt en landbouw worden er dus niet beoefend, integen- |
deel, het land wordt er nooit en te nimmer, verstoken van mensen, |
omgeploegd en bezaaid maar er leven wel mekkerende geiten. |
Schepen met rode voorstevens kennen zij, de Cyclopen, |
namelijk niet; er zijn ook geen scheepstimmerlieden, die schepen |
kunnen bouwen met roeibanken, die de steden van mensen |
aandoen en allerlei spullen vervoeren, zoals men zo vaak met |
schepen de zee oversteekt om elkaar te bezoeken. De zeelui |
zouden dit eiland voor hen ook welvarend hebben gemaakt. Het |
eiland is zeker niet slecht: het kan alles op tijd produceren. |
Sappig en mals zijn de weilanden daar langs de kust van de grijze |
zee en de wijngaarden zouden er eeuwenoud kunnen zijn. Er |
is ook vlak bouwland waar in het seizoen continu hoge graange- |
wassen geoogst kunnen worden, want rijke teelaarde vormt de |
bodem. Er is ook een veilige baai waar geen meertouwen nodig |
zijn en geen ankerstenen en landvasten hoeven te worden |
uitgebracht; waar men de schepen aan land trekt en wacht tot de zeelui |
zin hebben verder te gaan met gebruik van gunstige winden. |
Verder is er een bron aan de kop van de baai waar vanuit een |
grot helder water stroomt; eromheen staat een bosje met espen. (9,116 ev.) |
De beschrijving van dit eiland door Homeros is zo uitgebreid, om de zeelieden te wijzen op deze goede rustplaats vóór de grote oversteek naar de Cariben of naar Zuid-Afrika. Homeros treedt op als een maritieme pilot doordat hij aanwijzingen geeft over het weer (veel voorkomende mist), de ligging van de baai (espenbosje), de waterbronnen en de manier om binnen te zeilen, namelijk met de hulp van de god, waarmee de vloed wordt bedoeld. Let op de functie en het belang van de zeevaart voor de "zeevolken" van die tijd. 'De zeelui zouden dit eiland voor hen ook welvarend hebben gemaakt' (r.129). Zeevaart brengt handel en welvaart voor de bewoners van de Atlantische kusten. In de bronstijd was de Gallo-Germaanse, Iberische of Fenicische beschaving nog niet via kolonisatie overal doorgedrongen. Er woonden op veel plaatsen nog wilde, primitieve volkeren, te vergelijken met Cyclopen en Laistrugonen, die aan mensenoffers en kannibalisme deden. Ook was piraterij tot enkele eeuwen geleden de normaalste zaak aan de Atlantische kusten. Het was dus van groot belang voor zeevaarders om de aard van de bevolking van de diverse landingsplaatsen te kennen. Dit kleine eiland was rijk begroeid met struiken en bomen en onbewoond maar er leefden wel grote massa's geiten. De aanwezigheid van zoveel geiten op zo'n afgelegen eiland is mogelijk te verklaren vanwege door zeevaarders bewust geplande import van die dieren als mogelijke voedselbron voor passerende handelsschepen, zoals ook in de 16e en 17e eeuw te doen gebruikelijk was. Het eiland wordt lacheia genoemd, waarvan de betekenis onzeker is. Sommigen menen dat het "laag" betekent, anderen dat het een eigennaam Lacheia is. Mogelijk is ook een afleiding van lachné -wolligheid, zodat het "dicht met struiken begroeid" zou betekenen, hetgeen mijn voorkeur heeft. |
Kameroen met de vulkaan Kameroen en het eiland Bioko |
Daar had een reus van een vent zijn intrek genomen, die ver van |
allen alleen zijn veestapel hoedde. Hij ging met geen ander |
om, maar woonde ver van de rest en gaf niet om regels. |
't Was dan ook een reusachtig monster dat helemaal niet op |
mensen die brood eten leek; nee, hij was als een bosrijke top van |
hoge bergen, die ver en vrij van anderen opdoemt. |