TENEDOS-THANET   |   THRINAKIA-CORNWALL   |   OGUGIA-AZOREN   |   SCHERIA-LANZAROTE   |   ITHAKA-CADIZ,JEREZ


SCHERIA EN DE FAIAKEN                                    
(LANZAROTE EN DE FAYCANS)

Tweede reis van Odysseus, Deel V


De ligging

  Hij hield de Pleiaden in 't oog en de laat vertrekkende Ossen-
  drijver en Grote Beer, die ook wel Wagen genoemd wordt,
  daar ter plekke ronddraait en Orion goed in het oog houdt;
  hij is de enige die geen bad in Okeanos neemt.
  Kalupso, de stralende godheid, had hem namelijk medegedeeld die
  ster aan zijn linkerzijde te houden tijdens zijn zeereis.
  Zeventien dagen lang bevoer hij de zee. Op dag achttien
  doemden contouren op van donkere bergen die hoorden
  bij het Faiakische land, op een punt dat het dichtst in zijn buurt was. (5,272 ev)




Deze passage is erg belangrijk voor de topografie van Odysseus' reis. Vanaf het eiland van Kalypso, dat als S.Miguel, Azoren, is geïdentificeerd, moet hij de Grote Beer of Wagen links houden, dat wil zeggen een oostelijke koers varen. Dat komt overeen met de richting die het sterrenbeeld Maagd aangeeft, dat door de zilverwitte kleding van de godin Kalypso aangeduid wordt (r.229, Wilkens p.224). De Grote Beer 'neemt geen bad in de oceaan', hetgeen betekent dat hij als enige altijd zichtbaar is. De Pleiaden, die hij in het oog moet houden, komen in de zomernacht (02.00 u) in het noordoosten op, in de winter om 17.00 in het oosten, zijn dan om 22.30 in het zuiden, om 4.30 u west, in de lente om 16.00 u zuid, om 22.00 u west en gaan onder om 24.00 u. De Ossendrijver volgt Grote Beer, draait achter hem aan en gaat laat onder: ook die staat in het noorden. Orion volgt de Pleiaden. In een gegeven seizoen is de koers op deze manier makkelijk uit te zetten. Vanaf de winter tot de lente zijn de Pleiaden dus het nuttigst, hetgeen misschien een aanwijzing is voor het tijdstip van Odysseus' vertrek is. Door de Portugalstroom zal het vlot een drift krijgen naar het zuidoosten, zodat hij bij Lanzarote (Faiakenland) uitkomt. De gunstige wind die hij nodig heeft en van Kalypso ook krijgt is een westenwind, de Zefyros.
Cailleux' theorie dat Odysseus richting Portugal vaart op Odiceixe (Odysseia) af, waar volgens Strabo (3,4,3) restanten van het schip van Odysseus in de tempel van Athene hangen, is niet houdbaar, omdat in r.280 de contouren van het Faiakische land opdoemen en Odysseus ook in 7,269 duidelijk zegt dat hij de kust van het land van de Faiaken bijna had bereikt. Vinci's stelling dat Scheria geen eiland is en aan de Noorse kust te vinden is houdt geen rekening met de feitelijke tekst, waardoor zijn routebeschrijving van Odysseus al bij voorbaat kansloos is. Scheria ligt namelijk 'ver van de bewoonde wereld in de zee met zijn grote deining' (r.279 en 6,204 en 9,18) en is alleen per schip te bereiken. De klassieke positionering van Scheria als het eiland Korfoe in Griekenland is dan ook ridicuul en volledig in strijd met de tekst van Homerus. Scheria ligt niet op enkele zeemijlen van het vasteland, zoals Korfoe, vanwaaruit je bovendien de eilanden Paxos en Leukas kunt zien liggen. Het is ook absurd dat de grote zeevaarder Odysseus nog nooit van deze Faiaken zou hebben gehoord, die nota bene zijn buren waren, aangezien het Griekse Theaki slechts 110 km (een halve dag varen) van Korfoe af ligt. De afstand Lanzarote - Cadiz (Ithaka) is wel een flinke 1000 km.
Wanneer Poseidon Odysseus' vlot uiteengeslagen heeft en Odysseus dankzij Ino en haar hoofddoek in zee blijft drijven, is het Athene die hem te hulp komt.1 Zij stuurt Odysseus een noordenwind die hem in twee etmalen naar het zuiden voert en de derde dag weer terugbrengt bij het land van de Faiaken. De afstand van de zee bij Algarve waar de Guadiana in de oceaan stroomt naar Lanzarote (Faiakenland) is ca. 900 km, nogal ver voor een zwemmer om in ca. 60 uur af te leggen, maar Athene helpt hem met de wind en door de golven vóór hem te breken zodat hij geen enkele weerstand ondervindt en een gemiddelde van ca. 15 km per uur aan kan houden! Niet zo gek als je bedenkt dat de "computer gestuurde" schepen van de Faiaken wel 200 km per uur halen (8,36;13,18 en Inleiding Scheepvaart).



Volgens 5,400 ev had het eiland van de Faiaken geen havens en geen rede maar rotsen, kapen en klippen. De noordwestkust van Lanzarote kent inderdaad geen havens maar rotsen, één grote baai die blootgesteld is aan de winden en golven van de Oceaan, de baai van Famara, en één inham, de Janubio, waar hij volgens Cailleux uiteindelijk naar binnen spoelt. Ptolemaios noemde Lanzarote al "ontoegankelijk" (PA 262). Janubio is af te leiden van Janus en ebbe, de Janus-getijderivier. De twee hoofden van Janus geven op zichzelf al het dubbele karakter van eb en vloed aan.



De rivier heeft volgens 5,441 ev een 'mooie monding', hetgeen betekent dat hij voor de eilanders ook een reinigende reïncarnatierivier is. Vanwege de vele vulkaanerupties en veranderde waterlopen is het geen grote stroom meer en is de baai grotendeels afgesloten door kiezels en lavasteen, maar het tijverschil aldaar is nog altijd ca. 3 m en het gebied wordt (en werd vroeger waarschijnlijk ook al) gebruikt voor de zoutwinning (Werelderfgoed UNESCO). Odysseus merkte dat er een stroming stond waar hij niet tegenop kon zwemmen. Na een gebed tot de stroomgod wordt de ebstroom stilgelegd en kan hij naar binnen zwemmen. Daarop spoelt hij op de oever aan, hetgeen in mystieke zin geldt als een acceptatie van echtheid, zoals het oordeel van de Rijn de echtheid van kinderen bewijst. Hij is dus een echt kind, een wedergeboren ziel. Daarna herneemt de rivier zijn loop waardoor de hoofddoek met de ebstroom mee terug naar zee kan drijven.7  In 6,94 wordt gesproken over een kiezelstrand aan zee waar Nausukaä met haar dienaressen de kleren te drogen legt. De zin (lett.): 'De zee spoelt daar steeds de kiezeltjes schoon naar het land toe' kan niets anders betekenen dan dat de zee bij vloed de kiezelstenen verder op het strand steeds schoonwast. De kleren worden dus bij afgaand tij te drogen gelegd op de dan inmiddels door de sterke zon opgedroogde schone kiezels. Deze eb- en vloedbeweging is een sterk bewijs voor de Atlantische setting van de Odyssee aangezien de Middellandse Zee nauwelijks getijden kent.6
Wilkens ziet de plaats waar Odysseus aanspoelt liever als de baai van La Famara (Kaart in cirkel boven bij Caleta), een baai die wel dichter bij de hoofdstad Teguise en de haven Arrecife ligt dan de Janubio maar waar minder 'beschutting tegen de wind' is. Het is echter moeilijk te zeggen hoe de kustlijn er 3500 jaar geleden uitzag, of er een rivier stroomde, of er wasbekkens waren en waar bomen en bosjes stonden. Al het water uit bronnen en rivieren wordt nu op Lanzarote opgevangen en gebruikt voor de bevolking, landbouw en de vele toeristen. De gemiddelde regenval is (tegenwoordig) 100-200 mm per jaar, maar men neemt aan dat het klimaat pas vanaf ca. 1400 n.C. droger is geworden. Zo zegt Calvet2: zuvor hatte es grüne Anbaugebiete gegeben, doch Anfang des 15. Jahrhunderts begannen trockene Winde - der Scirocco - aus der Sahara über die östlichen Inseln zu wehen und sie wurden trocken und unfruchtbar. Dit dwong de bewoners al het regenwater op te vangen in cisternen, kelders en meertjes en het via kanalen en pijpleidingen te transporteren. Hoewel het klimaat in de bronstijd ongetwijfeld natter was, zal het waterniveau van de rivieren in de oudheid ook van de hoeveelheid regen afhankelijk zijn geweest; vandaar dat de rivier  in 7,284 'regenrivier' wordt genoemd. Moderne kaarten geven op beide plaatsen, de Janubio en Famara, ook regenrivieren aan.
De afstand van de haven Arrecife  tot de Janubio, waar Odysseus lag te slapen, is ca.25 km, van Arrecife naar La Famara (het alternatief van Wilkens) 16 km, van Teguise (de latere hoofdstad) naar La Famara 8 km en van Teguise naar Janubio 28 km. Als de dienaressen van Nausikaä op een sukkeldrafje achter de muilezelwagen aan lopen en om de beurt meerijden is de langste afstand in 3 à 4 uur te doen. Aangezien gezegd wordt dat de wasbekkens 'ver van de stad' liggen (6,40), valt de route Teguise-Famara echter af. Ze vertrekken namelijk vroeg in de morgen (6,31), komen met zonsondergang weer thuis en zijn dus de hele dag bezig. De reden waarom de wasbekkens zo ver van de stad liggen is het gebrek aan schoon water op het eiland. Dat zal ook de reden zijn dat Homeros in 7,129 ev speciaal gewag maakt van twee zoetwaterbronnen, die op het droge Lanzarote uiteraard van levensbelang zijn, en hen 'prachtige godengeschenken voor het huis van de koning' noemt. Zij worden gebruikt voor de irrigatie van de tuinen en als drinkwater voor de burgers. De tweede bron mondt waarschijnlijk uit in een openbare waterput naast de poorten van Alkinoös' huis.3

Als de identificatie van Lanzarote als het eiland Scheria juist is moeten ook alle andere, in de Odyssee genoemde details op Lanzarote te plaatsen zijn. De details betreffen:
-de dubbele haven
-de relatie met de wijde omgeving
-de namen Faiaken en Scheria en hun geschiedenis
-de maatschappelijke en economische omstandigheden
-flora en fauna
-gewoontes en gebruiken

De dubbele haven

  .....(de stad) is omringd door een hoge
  muur met torens; aan weerszijden ligt daar een prachtige haven;
  smal is de toegang en overal liggen symmetrische schepen
  droog op straat, want iedereen heeft hier een schip met een ligplaats;
  rond Poseidons prachtige heiligdom ligt ook een plein,
  voorzien van ingegraven stenen, die ooit daar gebracht zijn,
  waar ze druk bezig zijn met het tuig van de donkere schepen,
  kabels en zeilen, en waar ze de smalle roeiriemen schaven. (6,262 ev)



Volgens dit fragment lagen aan weerszijden van de stad twee havens, hetgeen overeenkomt met wat oude kaarten aangeven. Arrecife heeft namelijk twee havens: de Porto de Naos en de Porto de Cavallos, de havens "van het Schip" en "van de Paarden"1. De laatste heet nu Puerto de Arrecife, de eerste nog steeds Puerto de Naos en de brede weg die langs deze haven loopt heet de Avenida de Naos. De tweede naam is een herinnering aan de snelle "zeepaarden" (schepen), waarom de Faiaken bekend stonden. Odysseus werd met zo'n schip naar Ithaka vervoerd en Homeros vergelijkt het in 13,81 met een vierspan hengsten. De Puerto de Naos herinnert aan het feit dat dit snelle schip na terugkomst door Poseidon vlak voor de stad in een rots werd veranderd (13,159 ev).4 De stad Arrecife was al omsloten door bergen en vulkanen, die de westkust, op de baaien van de Janubio en La Famara na, praktisch onbenaderbaar maakten. Het dreigement van Poseidon de stad met een berg van zee af te sluiten, al voorspeld en verteld door Alkinoös in 8,565 en nogmaals bevestigd in 13,172, zou het einde betekenen van de haven en de bestaansmogelijkheden van Lanzarote. Het rotseilandje in de vorm van een schip ligt nog steeds vóór de stad maar is nu door een weg met het eiland verbonden. Het plein rond de tempel van Poseidon was in gebruik als touwslagerij, zeilmakerij en riemenmakerij. De stad zelf was voorzien van hoge wallen met palissades en torens, zoals andere Gallo-Germaanse steden en de stad Troje, maar omdat er geen interne vijanden waren moeten deze versterkingen bedoeld zijn geweest om piraten de toegang tot het eiland of de stad onmogelijk te maken. Homeros noemt met name Tafiërs, Thesproten en Feniciërs als mogelijke piraten, maar Odysseus zelf had zich er met vele "raids" ook schuldig aan gemaakt. Dit komt overeen met het feit dat de Guanchen ook later nog voortdurend in angst voor binnenvallende piraten leefden en zich uiteindelijk in de bergen terugtrokken. In 2016 zijn er bij de aanleg van een riool vlak voor het fort resten van dikke 'ingegraven stenen' aangetroffen, die van de genoemde stadsmuren zouden kunnen zijn. Het riool werd er evenwel dwars doorheen aangelegd! Het wachten is op een archeologische publicatie. Calvet (p.128) spreekt van 'grote, gladde, in de grond geramde stenen met meer dan 50 rotsgravures' op het eiland La Palma met voorstellingen van spiralen, meanders, cirkels, zoals we die ook uit het Atlantische kustgebied kennen, bv. in Gallicië, Stonehenge en Carnac.

Relatie met de wijde omgeving

Het volgende fragment is belangrijk voor de topografie:

Deze meneer - ik weet niet wie hij is - kwam als zwerveling bij mij
thuis, afkomstig óf uit het oosten óf uit het westen.(8,29)

Alkinoös zegt hier dat hij niet weet of Odysseus komt (van mensen) uit het westen of uit het oosten. Noord en zuid zijn kennelijk niet van belang hier. Ook deze episode is van toepassing op Lanzarote, omdat het eiland inderdaad in het noorden en zuiden geen vasteland in de buurt heeft maar slechts een lege oceaan, terwijl in het oosten Mauretanië ligt en in het westen het gebied waar hun handel zich voornamelijk afspeelt, namelijk Madeira, Azoren, de Cariben en Amerika. Wie de Faiaken op Korfoe plaatst, waar in alle windrichtingen land in de buurt is, wordt ook door deze passage weerlegd.
Ook de volgende passage is in overeenstemming met de ligging van Lanzarote:

Zij doorklieven intussen de gladde zee, zodat u uw
vaderland snel zult bereiken, uw huis en al wat u lief is,
ook al zou de reis veel verder nog zijn dan Euboia,
wat toch erg ver ligt volgens de mensen van ons die er zijn
geweest, toen zij Radamanthos, de blonde held, over zee
vervoerden naar Tituos, Gaia's zoon, die hij wilde bezoeken.
Daar zijn zij ook geweest en volbrachten de reis zonder moeite,
sterker: zij keerden dezelfde dag weer terug naar ons land. (7,319 ev)

Er wordt gesproken over Euboia dat nog veel verder dan Ithaka (Cadiz) ligt. Euboia, het heilige land van de Boii, genoemd naar de bohios (drijvende barakken, paaldorp), is geïdentificeerd met de zuidelijke kust van Les Landes, zie aantekeningen 3,175 en Inleiding Lesbos. Radamanthos was wegens jaloers gedrag van Minos van Kreta (Scandinavië) naar Euboia (Les Landes) gevlucht waar hij trouwde met de moeder van Herakles, Alkmene. Waarom Radamanthos naar Tituos wilde en waar dat bezoek plaatsvond wordt nergens vermeld, maar de volgende oplossing is mogelijk. Radamanthos, wiens naam "Raadsman" betekent, bezocht Tituos om hem als raadsman bij te staan tijdens het dodenproces voor rechter Minos op de asfodeleweide waar hij zich voor de verkrachting van Leto, bijvrouw van Zeus, moest verantwoorden11. We zien deze Tituos terug in boek 11,569, waar de straf die hij van Minos heeft gekregen beschreven staat. Volgens Alkinoös hadden de Faiaken Radamanthos dus ooit met hun razendsnelle zeetaxi van Les Landes naar Zeeland gebracht. Vanaf Lanzarote is dat heen en terug een afstand van zeker 4700 km, hetgeen de gemiddelde snelheid in een etmaal brengt op ca 200 km per uur! Maar ja, hun magische schepen zijn ook zo snel als een gedachte (r.7,36). In elk geval ligt Euboia een flink eind verder dan het doel van Odysseus' terugreis, Ithaka (Cadiz).

De namen Faiaken en Scheria; geschiedenis
In 6,8 staat dat Nausithoös de Faiaken met zijn snelle schepen naar Scheria gebracht had. Zijn naam betekent ook: Snel met schepen. De afleiding van Scheria is volgens Wilkens (p.319) van het Griekse epischero, dat "op een rij" betekent, verwijzend naar de rij Canarische eilanden. Daartegen zijn twee argumenten aan te voeren, namelijk dat Scheria dan "serie" of "serie a" moet betekenen, hetgeen niet erg zinvol is, en dat deze etymologie verwijst naar een later Grieks woord, terwijl afleidingen eerder, gezien de Atlantische setting, in de Gallo-Germaans sfeer en taalgebieden gezocht moeten worden. Cailleux (p.269) verbindt het 'lieflijke' Scheria (7,79) met het Spaanse xira (=jira), dat "feest, banket" betekent. Dat is exact wat de hobby van de Faiaken is. Zij houden niet van worstelen en oorlog maar van feesten, dansen, muziek, sport, uitgaan, wijn drinken, mooie kleren, warme baden, relaxbedden en zijn daarnaast fervente roeiers en zeilers  Zie bijvoorbeeld 6,309 en 8,246. Odysseus maakt in de paar dagen dat hij bij de Faiaken is ook een onafgebroken reeks xira's mee, in de vorm van diners, lunches, sportwedstrijden, danspartijen en verhalenavonden.  De etymologie van Scheria zou dan kunnen zijn: Is(la)-xira (feest-eiland) > Ischera > Scheria. Een andere afleiding met dezelfde strekking is van het Fenicische (Hebr.) woord skera, dat "dronkenschap" betekent. Ook hier is weer een Iberische setting waar te nemen.
Het meest verbijsterende en in mijn ogen onomstotelijke bewijs voor de juistheid van Lanzarote als het land van de Faiaken is dat de oude priesterkaste op Lanzarote tot een paar eeuwen geleden nog Faycas heette en dat de naam Faycan op Lanzarote en andere Canarische eilanden veel voorkomt en volgens de lokale bevolking "priesterkoning" betekent.6 Torriani schreef dat elke Guanchen-koning over een priester beschikte, de Faicagh.7 De hoogste Faiaak, Alkinoös, is zowel koning als priester. De naam Faiaak is op twee manieren te verklaren: een afleiding van vaeck -slapen of van 'veeg' -reinigen'.8 Beide afleidingen worden gestaafd door de beschrijvingen in dit boek. Slaap is namelijk een steeds terugkerend element: Odysseus slaapt aan de oever van de rivier en slapend wordt hij naar Ithaka getransporteerd. De Faiaken zijn dol op bedden om te slapen en relaxen, zie 8, 246.  Het is mogelijk dat Homeros een toespeling maakt op deze etymologie. Tevens zijn de Faiaken de "reinigers", die Odysseus als een herboren ziel onthalen, aankleden, geschenken geven en naar huis transporteren. Volgens dezelfde etymologie betekent de naam van de Canarische priesters, Faycan, dus "reiniger".
Over de geschiedenis van de Faiaken geeft Homeros enige informatie in het volgende fragment waar hij spreekt over hun vroegere vaderland Hupereia:

Dezen bewoonden ooit Hupereia's zeer wijde vlaktes,
bij de Cyclopen in de buurt, agressieve figuren,
die hen voortdurend beroofden: ze waren ook sterker dan zij. De
godgelijke Nausithoös liet hen vertrekken naar 't eiland
Scheria waar hij hen vestigde, ver van bedrijvige mensen.
Hij had rond de stad een wal aangelegd en er binnen
huizen en tempels voor goden gebouwd en de akkers verdeeld. (6,4 ev)

Hupereia ligt niet in de buurt en er wonen Cyclopen, agressieve lieden. Wilkens meent dat hiermee het Afrikaanse vasteland en wel het "hyperland", het hoogland van de Atlas wordt aangeduid, waar rondogige Afrikanen wonen (kuklos-op = rond-oog). Daartegen kan worden ingebracht dat de Atlas waarschijnlijk ook door Kelten werd bewoond, die zeker niet rondogig zijn, en dat er in r.4 sprake is van zeer wijde vlaktes. Aannemelijker is de opvatting van Cailleux (PA 264) dat Hupereia (H)iberia is. In dat geval zijn de Faiaken Keltiberiërs die dezelfde taal en gewoontes hebben als Odysseus zelf, hetgeen overeenstemt met de tekst. Zo hebben zij een zanger die op de hoogte is van de Gallo-Germaanse epen over de Trojaanse Oorlog, kennen zij dezelfde goden (Athene, Poseidon), dezelfde gastvrijheid en spreken kennelijk dezelfde taal. De Faiaken zijn verhuisd wegens voortdurende roofovervallen van Cyclopen. Dit zijn misschien dezelfde soort lieden die Odysseus onderweg is tegengekomen, mensen die geen goden en geboden kennen en ieder voor zich leven. Mogelijk is hun naam verbonden met de "cyclopische", megalithische bouwwerken en betekent hun naam iets als "cirkelbouwers", cromlechmakers, mensen die nog in het stenen tijdperk leefden. Het is wel opmerkelijk dat, indien deze band met Iberië juist is, de situatie precies omgekeerd was, toen de nakomelingen van de Keltiberiërs, de Spanjaarden, vanaf 1400 deze archipel weer in bezit namen: zij troffen daar toen dit soort "cyclopische" mensen aan die nog min of meer in het stenen tijdperk leefden, de Guanchen. Deze bevolking was echter niet agressief, maar bouwde piramides en cirkelvormige cultusplaatsen voor hun zonnegod Abora (=Apollo). Een andere interessante mogelijkheid voor de situering van Hupereia ("Zuidland") is Kameroen, zie inleiding Cyclopen.

Maatschappelijke en economische omstandigheden

Vijftig slavinnen had hij in huis, van wie sommigen bezig
waren het goudgele koren op molenstenen te malen;
anderen zaten doeken te weven en tollen te draaien,
net zoals blaadjes van rijzige populieren bewegen.
Smeuïge olie droop neer van het dicht geweven fijn linnen.  
Net zoals de Faiaken meer kennis dan andere mannen
hebben van navigatie op zee, zo zijn vrouwen bij hen
experts op 't gebied van textiel.        (7,103 ev)

In dit fragment vertelt Homeros ons iets over de economie van het eiland. Vijftig slavinnen zijn ijverig bezig met het malen van meel maar ook met het produceren van oliedoek, zie Inleiding Scheepvaart. De belangrijkste pijler van de economie van de Faiaken was waarschijnlijk de handel en scheepvaart, waarbij de mannen varen en de vrouwen zorgen voor het scheepstextiel. Bij de Faiaken getuigt alles van een grote luxe: r.6,14 rijk versierde slaapkamer; r.26 schitterende kleren; r.18 knappe vrouwen; r.53 en 306 purperen wol; r.79 gouden olieflesje en verder de beschrijving van het huis van Alkinoös in boek 7, 83 ev: bronzen drempel, bronzen spiegelende beplatingen aan de muren, gouden poorten, zilveren deurposten, zilveren en gouden beelden van honden en fakkeldragende jongens, purperen kussens (7,337), purperen bal (8,372), bronzen zwaard met zilver en ivoor (8,403), gouden talenten en beker (8,411). Alleen scheepvaart en handel, met name de handel in purperen stoffen en mogelijk obsidiaan, kunnen deze rijkdom verklaren, aangezien er, op de obsidiaanmijnen na, geen metaalmijnen op de eilanden zijn. Het is een door velen genegeerd feit dat de purperslak, de murex, waarmee stoffen een watervaste purperen kleur kregen bijna uitsluitend voorkomt aan de Pacifische kust van Costa Rica en dus over de Atlantische Oceaan naar Europa moet zijn vervoerd.9. Het is dus heel goed denkbaar dat Scheria een overslagstation voor de Feniciërs was van purper, goud en zilver dat zij al rond 1200 v.C. uit Amerika haalden. D'Anville meende dan ook dat Lanzarote en Fuerteventura de Insulae Pupureae waren die in de klassieke bronnen worden genoemd (PA268).10 Juba van Mauretanië haalde rond het jaar 0 belangrijke inkomsten uit de purperhandel die zich op deze eilanden afspeelde, toen hij een langdurige oorlog met de Romeinen uitvocht (bron: Plinius).
De politieke structuur op Scheria is gelijk aan die van Ithaka: er is een raad (boulé) waar de koning aan kan deelnemen als hij voor belangrijke zaken wordt uitgenodigd. Deze raad bestaat uit protoi -'vooraanstaande personen uit de adel' (basileis -vazallen 6,54). De vergaderplaats is ook hier een agora (spreekplein) vlakbij de havens, waar in een cirkel gepolijste stenen zetels vlak tegen elkaar aan stonden (8,6), in een tribuneopstelling waar een massa Faiaken plaats konden nemen. Alkinoös' positie in dit toch redelijk democratische geheel is vrij sterk, gezien r.197: Sterkte en kracht van het volk van Faiaken steunen op hem. In 8,2 wordt Alkinoös "gewijde koning" genoemd. Het Griekse hieron menos betekent 'ingewijde, priesterlijke geest'. Alkinoös is de priester-koning van Faiakenland, een Faykán, zie boven. Deze politieke structuur komt overeen met wat de kroniekschrijvers op Gran Canaria bij de Guanchen aantroffen: er was een koning die werd bijgestaan door een hogepriester (Faykán); daarnaast bestond er een verzameling adellijke personen, de Sabor (Calvet p.33). Alkinoös mag dan wel de belangrijkste politieke functie uitoefenen, het is toch zijn vrouw Aréte die aan de touwtjes trekt, waarmee Homeros te kennen geeft dat het systeem op Scheria een matriarchaat is. De naam Aréte is symbolisch, want hij betekent "De aanbedene" of "Zij die men om hulp kan vragen", iets wat Odysseus ook moet gaan doen. Blijkens de stamboom van 7,56 is zij de achterkleindochter van Poseidon en het nichtje van haar man Alkinoös. Haar positie op Lanzarote is zeer sterk: zij wordt méér dan enige andere vrouw op aarde vereerd en aanbeden (7,67). Zij is intelligent, beslist zelfs gerechtelijke procedures tussen mannen en wordt door de bevolking als een godin op handen gedragen. Zij bepaalt of Odysseus een geleide krijgt. Kortom zij heeft als vrouw een bijna goddelijke positie. Dat is ook de reden waarom Odysseus bij zijn vertrek in 13,57 zijn beker aan Aréte geeft. Het gezamenlijk drinken uit één beker komt meer voor en geeft de onderlinge verbondenheid aan. Odysseus geeft haar de beker echter uit respect voor haar hoge status op het eiland. Deze matriarchale positie komt overeen met wat de eerste berichtgevers vertellen over het maatschappelijke systeem op de Canarische Eilanden. Zo bestonden er volgens Wölfel op de eilanden een soort druïdische scholen, waar onder andere economische en landbouwkundige kennis werd overgedragen en was er op Gran Canaria een hogepriesteres met een heel gevolg van lagere priesteressen die meisjes onderwezen en tevens de voorraadkamers bewaakten en beheerden, zoals Aréte uit de voorraadkamers put om Odysseus geschenken mee te geven11. De Guanchen kenden waarschijnlijk vanwege hun matriarchale maatschappij een Moedergodin met namen als Achmayex, Achoron, Achamán, namen die sterk aan onze homerische Achaiers doen denken en wijzen op een cultus à la Nehalennia. Ook Calvet (p.108) meent dat op La Palma nog lang een moedergodincultus bestond waarbij men op bepaalde dagen van de maand naar een piramide ging om te dansen, sportwedstrijden te houden en treurige liederen te zingen, een cultus die te vergelijken is met die van Ishtar, Isis, Tanit, Afrodite en dus ook van Nehalennia. Deze moedergodin is later door de Spanjaarden en de katholieke kerk omgezet in de Heilige Moeder Maria.12




Volgens Berthelot13 is de matriarchale inrichting van de Guanchen-maatschappij een duidelijk bewijs dat zij uit het Neolithicum stammen of op zijn laatst uit de bronstijd, aangezien de stadsculturen en de landbouw zich vanaf 10.000 v.C. in Klein-Azië beginnen te ontwikkelen en het matriarchaat daarmee annex is. Omdat de Odyssee zich afspeelt in de bronstijd van ca.1200 v.C., hoeft de matriarchale instelling van de Faiaken en van de Guanchen dus geen verwondering te wekken.

Flora en fauna
In het volgende fragment lezen wij iets over de flora van Scheria:
  
Buiten de hof maar vlakbij de poort lag een boomgaard van vier
hectaren groot, die rondom met hagen was afgezet. Hoge,
volop bloeiende bomen stonden er: peren- en appel-
bomen met prachtige vruchten, granaatappels, vijgen met zoete
vruchten, olijfbomen ook volledig met bessen behangen.
Nooit gaat een oogst er verloren, noch 's zomers noch 's winters. Er is ook
nooit een tekort; het gaat het gehele jaar door. Ja, de westen-
wind laat de vruchten groeien, brengt andere soorten tot rijpheid.
Peer na peer en appel op appel worden er rijp en
dadel na dadel aan trossen; vijg na vijg idem dito. (7,112)

Er staan hoge bomen met peren, appels, vijgen, olijven en granaatappels. Er zitten ook stafulai aan die hoge bomen, traditioneel vertaald met "druiven", hetgeen onzinnig is. Druiven groeien niet aan hoge bomen, terwijl de wijnstok twee regels verder uitgebreid wordt besproken. Er zijn dus geen druiven mee bedoeld. Cailleux vertaalt het met sinaasappels (PA 267) maar die groeien niet in trossen. Het enige dat hier bedoeld kan zijn is dadels, die in grote trossen aan de hoge dadelpalm groeien. De dadelpalm is al duizenden jaren inheems in het Middellandse-Zeegebied en Noord-Afrika. Enkele regels verder spreekt Homeros over een moestuin met groenten die het hele jaar door groeien. De westenwind (Zefier) zorgt voor een constante luchtvochtigheid (oceaanlucht) die de groei bevordert. De beschrijving van de wind en de vruchten en groenten past goed bij de Canarische Eilanden.
Calvet (p.61) bevestigt een en ander wanneer hij over de Canarische Eilanden die de latere Ierse zeevaarders, zoals Abt Barinthus en Brendan (ca. 500 n.C), aantroffen schrijft: 'De Canarische Eilanden leken ooit werkelijk erg op het bijbelse paradijs, want ze vormden als het ware een landschap in een droom, omgeven door groentetuinen en boomgaarden, waarmee vermoedelijk de plantages en moestuinen van de Guanchen bedoeld waren. Onder de fruitbomen waren beslist vijgenbomen, moerbeibomen (Arbutus unedo), de Canarische dadelpalm (Phoenix canariensis) alsmede enkele wildeappelsoorten uit het nabijgelegen Noord-Afrika.'
Wat de daar levende dieren betreft spreekt Homeros over muilezels die de kar van Nausikaä trekken, een dier dat het in het ruige, vulkanische gebied van Lanzarote goed zal doen; over varkens en koeien die geslacht worden voor de lunch (8,60); over een geitenleren zak voor de wijn, waardoor de geitenhouderij is aangetoond. Het zijn echter met name de honden die verbazing wekken. Vóór de ingang van het wooncomplex van de koning Alkinoös liggen meerdere gouden en zilveren honden als een soort sfinxen langs de oprijlaan om het huis voor eeuwig en altijd te bewaken (7,87 ev).



Op Gran Canaria (St. Anaplein, Las Palmas) staat een beeld van een dogo canario, al is hij niet van goud of zilver (zie afb.). Het is mogelijk dat de populaire etymologie van de Canarische eilanden hierdoor ontstaan is, want canis (Lat.) betekent hond. Merkwaardig is overigens dat de Guanchen zelf het woord kan hebben voor "hond", hetgeen volgens Calvet (p.34) op mogelijke invloeden vanuit de Romeinse wereld duidt. Deze verklaring is onaannemelijk, alsof wij ons normale woord "hond" door contacten met Engeland ooit zouden vervangen door "dog"! Het is meer waarschijnlijk dat de stam van dat woord "kan" Indo-Europees is en met de oudste immigratiegolven (Cro-Magnonmensen) uit West-Europa naar de Canarische Eilanden is meegekomen. Zo wordt er de zonnegod Abora aanbeden, die met een gangbare verandering van -l- in -r- in mijn ogen niets anders dan onze Gallo-Germaanse Apollo (of Bel met toegevoegde a-) is, hetgeen zou kunnen aangeven dat de Guanchen en Faiaken dezelfde Gallo-Germaanse afstamming hebben.

Gewoontes en gebruiken
In 7,157 komt een oud gebruik ter sprake: het gastrecht, dat de Faiaken nauwelijks in praktijk brengen omdat ze ver van de bewoonde wereld wonen en er zelden vreemden bij hen arriveren. Een oude senator moet de koning eraan helpen herinneren. Het gastrecht houdt in dat men de vreemdeling direct voorziet van eten, onderdak, kleding en een geleide en pas bij zijn vertrek vraagt naar zijn identiteit. Volgens Cailleux (p.270) is deze praktijk een kopie van het gastrecht van het vasteland Mauretanië, Marokko en Algerije, waar de vreemdeling die de douar (tentendorp) betreedt net zoals Odysseus wordt behandeld. Pas aan het eind van het bezoek wordt naar de naam van de vreemdeling gevraagd en vertelt hij aan de samengestroomde nieuwsgierige dorpsbewoners zijn verhaal. Overigens is dit gastrecht in de gehele Gallo-Germaanse wereld een goed gebruik, hetgeen weer de verbondenheid van deze gebieden met de Atlantische wereld aangeeft.
In 8,250 spreekt Homeros over 'Betarmones'-dansers. Deze bijzondere naam voor de dansgroep kent vanuit het Grieks geen bevredigende etymologie. De Scholiast geeft: en harmonia bainein- 'in harmonie gaan', maar verklaart daarmee de invoeging van de -t- niet. Cailleux leidt het woord af van Baetis en Baeturia, de streek ten zuiden van en rond Sevilla. Betar-mones zijn "Baetur-mannen". Men kan dan denken aan flamencodansers. Deze Iberische afleiding past bij hetgeen hierboven gezegd is over de xira: de Faiaken houden van feesten, dansen, muziek, sport, uitgaan etc. Een andere soort dans met bal voeren de zonen van Alkinoös in 8,375 op. Deze levenswijze wordt bevestigd door Calvet, wanneer hij van de Guanchen zegt (p.99) dat hun cultusplaatsen, Guarachos genaamd (in het Spaans Bailaderos), uit een meer of minder groot plein van aangestampte aarde bestonden, waar offers gebracht werden en men om regen verzocht, maar die tevens voor sportwedstrijden konden worden ingericht, waarbij een combinatie van spelen, wedstrijden en dansen uitgevoerd werd.
Gideon (p.191) wijst nog op de bijzonderheid van de Lucha Canaria, het Canarische worstelen, een traditionele sport die al sinds mensenheugenis op de Canarische eilanden wordt beoefend, waarbij men een cirkel in het zand beschrijft waarin de twee tegenstanders elkaar op de grond proberen te drukken. De wedstrijden wordt met veel respect voor de tegenstander uitgevoerd. Dit komt overeen met het beeld dat Homeros ons schetst van de dagelijkse bezigheden van de Faiaken, zie boven.

De conclusie van ons onderzoek is dat de gelijkstelling van Scheria met Lanzarote op basis van de routebeschrijvingen, afstanden en windrichtingen bevestigd wordt door het feit dat alle door Homeros genoemde details ten aanzien van de havens, de omgeving, de namen, de scheepvaart, het matriarchaat, de flora en fauna en de gebruiken toepasbaar zijn op de Canarische Eilanden en speciaal Lanzarote.


Notes:
1.Ino=Leukothea, de godin van de Ana = Guadiana, grensrivier tussen Spanje en Portugal. Zie Inleidingen Thebe en Judée en Europe.
2. .C.Calvet Gechichte und Mythen der Kanaren, Leipzig 2007 p.69,  voor alle info over de Guanchen.
3. Zie voor de waterhuishouding, bronnen, kanalen op Lanzarote: www.lanzarote natural.org/prueba.php?id=2&apartado=patrimonio&patrimonio= la_cultura_agua.
4.Zie kaart Wilkens p.318 met afbeelding.
5. Zie voor alle details over de asfodele-weide en het proces van de doden: Inleiding Religion and Hades, ibid.
6. Zie Google onder: Lanzarote, Faycan.
7  L.Torriani Descripción de las Islas Canarias, 1587. Voor reiniging en inwijding zie Inleiding Kirke,
8. 'Vaeck' is een Zeeuws-Vlaams woord, denk aan Klaas Vaak. Met "vegen" zijn de Fenicische namen fakir -asceet en Bel-phegor, de demon die verbonden is met orgiën en reinigingsfeesten verwant.
9. Voor purper zie PA 92 ev en Inleiding Feniciërs.
10. D'Anville J.B.B. Géographie Ancienne et Abrégé, 1769.
11. Wölfel D,J, Revista de Historia nr 105/8 (1954) en Kunkel G. Biogeography and Ecology in the Canary Islands, Den Haag 1976.
    Voor Nehalennia zie Inleiding Nehalennia, ibidem.
12  E.g. op Lanzarote wordt zij vereerd als Nuestra Señora de los Remedios in Yaiza,terwijl de maansikkel het getij verbeeldt in het bijzonder die van de Helion.
13  Berthelot S. /Barker-Webb P Histoire Naturelle des Iles Canaries II,2 p.229-252 Parijs 1839.

Afkortingen voor de boeken van  Th. Cailleux:
OC  Origine celtique de la civilisation de tous les peuples
PH  Poésies d' Homère
PA   Pays Atlantiques, decrit par Homère
H.O. = Homeros Odyssee, De zwerftochten van Odysseus opde Atlantische Oceaan, ed. G.W.J.Janssen. Leeuwarden 2018
Citaten van Homeros: Romeinse cijfers = Ilias, bv  XX,345; Arabische cijfers = Odyssey, bv. 13,34.

Odysseus' Eerste reis
- deel 1: Troje- Gog Magog Hills, Engeland
- deel 2: Ismaros en Kikonen - Bretagne
- deel 3: Lotophagen - Senegal
- deel 4: Cyclopen - Fogo, Kameroen, Madeira
- deel 5: Aiolia en Aiolos - Corvo (Azoren)
-deel 6: Laestrygonen - Cuba, La Havana
- deel 7: Aiaia en Kirke - Schouwen, Zeeland
- deel 8: Hades-Walcheren, Zeeland

Odysseus' Tweede reis
- deel I:   Tenedos-Thanet en de Seirenes;
- deel II:  Skulla, Charubdis -St. Michael's Mount
- deel III: Thrinakia-Cornwall
- deel IV: Ogygia- Azores, Kalupso;
- deel V:   Scheria-Lanzarote;
- deel VI: Ithaka-Cádiz, Jérez